Dinsdag 27 april 2004, 20.30 uur / Serie Women Sounding in Holland

Eleonore Pameijer - fluit, Irene Maessen - sopraan en Roger Braun - piano, met het programma Vrouwenmuziek uit Heden en Verleden:

Elsa Barraine Elegie et Ronde (1937)

Een jaar na het ontstaan van Elegie et Ronde maakte Nederland voor het eerst kennis met een orkestwerk van de Franse componist Elsa Barraine (1910-1999): het Rotterdams Philharmonsich Orkest vertolkte toen haar eerste symfonie onder leiding van Eduard Flipse. Na afloop schreef een recensent: “Haar liefde voor Stravinsky, Roussel en Martinu steekt zij geenszins onder stoelen of banken. Maar Elsa Barraine is nog een jong componiste en (...) [er] valt in deze symphonie veel te beluisteren dat wijst op het groote talent dezer zeer begaafde vrouw.” Haar carrière ontwikkelde zich voorspoedig; nog datzelfde jaar ontving Barraine een Franse staatsopdracht voor een tweede symfonie.

Barraine groeide op in een muzikaal gezin – haar vader was solocellist aan de Grand Opera in Parijs, haar moeder een bekend zangpedagoge. Op haar negentiende verliet ze het Parijse Conservatoire met de ‘Premier Grand Prix de Rome’ voor de cantate La vièrge guerrière, een onderscheiding die ze als vrouw slechts deelde met Lili Boulanger en Jeanne Leleu. Haar compositieleraar was Paul Dukas, die veel voor haar betekende en met wie ze tot zijn dood in 1935 goed bevriend bleef. Vaak ontstonden haar werken uit een diep gevoel van sociale betrokkenheid, zoals het orkestwerk Pogromes uit 1933 en Printemps de la liberté uit 1948. Naast composities voor grote bezetting schreef ze ook veel kamermuziek. Haar muzikale taal is dikwijls intens, maar blijft binnen de tonale grenzen, behalve Musique rituelle, een serieel werk geïnspireerd op het Tibetaanse Boek van de dood. Barraine moet worden gerekend tot een van de beste Franse vrouwelijke componisten sinds Lili Boulanger. 

^

Germaine Tailleferre              Forlane (1972)

Al op twaalfjarige leeftijd volgde Germaine Tailleferre (1892-1983) solfègelessen aan het Parijse Conservatoire – zonder toestemming van haar vader, een wijnhandelaar die fel tegen een carrière in de muziek was. Als kind won Germaine diverse prijzen voor haar pianospel. Tussen 1916 en 1923 studeerde ze gedurende korte periodes compositie bij Charles Koechlin. Erik Satie was zo onder de indruk van haar Jeux de plein air voor twee piano’s dat hij haar zijn ‘muzikale dochter’ noemde. Op het conservatorium leerde ze Darius Milhaud, Georges Auric en Arthur Honegger kennen, met wie ze later de bekende ‘Groupe de Six’ vormde, samen met Francis Poulenc en Louis Durey. Deze groep van zes jonge componisten zette zich af tegen de oudere generatie en voelde zich aangetrokken tot de speelse wereld van Jean Cocteau. Eind jaren twintig viel deze groep uiteen. Zoals vele componisten, raakte Tailleferre onder de indruk van Stravinsky en maakte succesvolle pianobewerkingen van onder andere Le Sacre du Printemps.

Tailleferre’s vroege muziek werd beïnvloed door Fauré en het impressionisme. Het eerste pianoconcert, uit 1923-24, ademt de Barok; in dit werk laat ze zich inspireren door Bachs Brandenburgse concerten. In 1938 ontving Tailleferre, tegelijk met Elsa Barraine en Milhaud, een Franse staatsopdracht voor een nieuw werk. Financiële noodzaak leidde vaak tot het snel vervullen van compositieopdrachten, waarbij ze niet schroomde hergebruik te maken van materiaal uit eerdere werken. Een goede bron van inkomsten was het schrijven van filmmuziek, iets wat ze – net als Barraine – veel deed. Tot op hoge leeftijd bleef ze componeren (haar oeuvre telt zo’n 150 werken) en doceren aan de Schola Cantorum in Parijs. Het korte Forlane voor fluit en piano uit 1972 ontstond toen ze al tachtig was.

^

Rebecca Clarke uit Nine Songs:

Shy One (W.B. Yeats), c. 1912

Infant Joy (W. Blake), 1913

June Twilight (J. Masefield), 1925

Eight O'Clock (A.E. Housman), 1927

Rebecca Clarke (1886-1979) studeerde compositie van 1907 tot 1910 bij Charles Stanford aan het Royal College of Music in Londen. Zij werd echter bekend vanwege haar carrière als altvioliste. Als een van de beste altviolisten van de twintigste eeuw speelde ze met musici van naam zoals Casals, Rubinstein, Thibaud, Heifetz en Myra Hess.

In haar eerste compositieperiode, die tot het eind van de jaren twintig duurde, kenmerkt Clarke’s muziek zich door een laatromantisch idioom met een weerbarstige ondertoon. Haar componeerstijl toont invloeden van Debussy, Ravel, Skrjabin, Bloch, en van Vaughan Williams, met wie ze goed bevriend was. Tussen 1939 en 1942 schreef ze tien werken in uiteenlopende stijlen. In 1944 trouwde ze in de V.S. met een oude vriend, de pianist James Friskin; beiden waren toen 58 jaar oud. Hierna componeerde ze nauwelijks meer.

De belangstelling voor haar muziek – vooral in het buitenland – is groeiende: de composities worden (her)uitgegeven en er komen steeds meer cd-opnames. Clarke liet zo’n zestig liederen na, die vaak pas lang na hun ontstaan werden uitgegeven. Het vroege lied Shy One verhaalt over een zeer verlegen vrouw. In Infant Joy zegt een pasgeboren baby, “I am happy, Joy is my name.” June Twilight bezingt een prachtige avond, terwijl het dramatische lied Eight O'Clock gaat over een naderende doodstraf.

^

Marjo Tal         vier liederen uit En Sourdine (1982):

Les chansons les plus courtes... (Jacques Prévert)

Pas vu ça (Robert Desnos)

Hôtels (Guillaume Apollinaire)

‘Il faut travailler’ (Charles Baudelaire)

Omdat ze het muziekleven in Nederland ‘kleinburgerlijk en verstikkend’ vond, verhuisde Marjo Tal (Den Haag, 1915) in 1988 naar Jeruzalem. Als oudste van drie dochters in een joodsliberaal gezin, begon ze op haar dertiende met pianoles bij Nelly Wagenaar. Ook studeerde ze compositie bij Sem Dresden. Na haar eindexamen aan het Amsterdams Conservatorium in 1936 ging ze met een beurs naar Londen, waar ze zich verder bekwaamde bij Franz Osborn. Na drie jaar terug in Nederland maakte ze een veelbelovend solistendebuut in 1940, maar al gauw werden vanwege de oorlog verdere optredens onmogelijk. Helaas gingen haar vroege composities verloren op een onderduikadres. Na de bevrijding kon ze weer optreden als soliste met o.a. het Concertgebouworkest en het Residentie Orkest. Bekendheid genoot ze vooral om haar vertolkingen van Beethoven; de talloze uitvoeringen van de Diabelli-variaties werden geroemd. In de jaren vijftig en zestig schreef ze zo’n 150 chansons op teksten van Prévert, Desnos en vele anderen. Uniek waren de programma’s waarin ze vóór de pauze optrad met klassiek pianorepertoire en na de pauze als chansonnière, zichzelf begeleidend. Vanaf 1968 legde ze zich uitsluitend toe op componeren en muziekpedagogiek. Zo schreef ze het werkboek Solfeggio voor de gevorderde muziekstudent, met muzikaal waardevol oefenmateriaal.

Het componeren ging Tal niet gemakkelijk af - ze moest lang worstelen met de materie. De kunstliederen kenmerken zich door een diepgaande, vaak ingetogen, expressie; haar keus van dichters toont een brede literaire belangstelling: o.a. Federico García Lorca, Elisabeth Eybers, Jan Engelman en Anna Achmatova. Een artikel uit 1980 in Mens & Melodie benadrukt: “Haar diepe emotionaliteit zoekt naar gedichten die daarvan een weerspiegeling zijn”. De vijf liederen in En Sourdine (sourdine: ‘zachtjes, gedempt’) werden geschreven voor Dorothy Dorow en Rien de Reede en zijn opgedragen aan Elisabeth Lugt. 

^

Calliope Tsoupaki       Calliope (1998)

Calliope Tsoupaki (Griekenland, 1963) studeerde piano en muziektheorie aan het Hellinikon Conservatorium in Athene en compositie bij Yannis Ioanithis. Ook volgde ze zomercursussen bij Xenakis, Messiaen en Boulez. Van 1988 tot 1992 studeerde ze compositie bij Louis Andriessen en elektronische muziek bij Gilius van Bergeijk aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Tsoupaki heeft voor diverse ensembles gecomponeerd, zoals het Nederlands Saxofoonkwartet, De Volharding, het Nederlands Blazers Ensemble, het Xenakis Ensemble, Het Nieuw Ensemble en het Greek Metropolitan Choir. Veel van haar werken zijn in opdracht geschreven, o.a. van de Griekse omroep, de VARA Matinee en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst. Sappho's tears (1990) werd geselecteerd tijdens het 43e International Rostrum of Composers, gehouden in Parijs in 1996. Vita Nova, Tsoupaki’s nieuwe kameropera op tekst van Dante voor zang, klavecimbel, barokviool en viola da gamba, is te horen op 15 mei in Frascati. Op cd verschenen Mania (1988) voor viool (BVHaast CD 9219), Music for saxophones (1989) (Erasmus Muziek Produkties WVH 164), Pas de deux (1995) (Composers' Voice KN 2) en Charavgi (CAD 800 911). Calliope werd geschreven voor Eleonore Pameijer en is vastgelegd op cd-rom NM 92122.

^

Rosy Wertheim           Trois Chansons (1939)

Liefde voor de muziek, sociale bewogenheid en een diep religieus gevoel: dit zijn de drie rode draden in Rosy Wertheims leven. Geboren in 1888 als telg van een welgestelde bankiersfamilie, behaalde ze in 1912 een onderwijsakte piano. Vervolgens studeerde ze compositie bij Bernard Zweers en Sem Dresden en zang bij Dora de Louw. Tot de jaren twintig concentreerde Wertheim zich op het schrijven van liederen en koorwerken in een romantisch idioom. Tegelijkertijd gaf ze muzikale uiting aan haar politieke en maatschappelijke betrokkenheid. Het lied Neutraal (1914) – over de neutraliteit van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog – trok veel aandacht. Van 1921 tot 1929 werkte ze als muziekdocente aan het Amsterdams Muzieklyceum en leidde een aantal koren.

Na acht drukke jaren aan het Muzieklyceum, jaren die weinig tijd overlieten voor het componeren, besloot ze naar Parijs te gaan, waar ze zes jaar bleef. Korte tijd studeerde ze compositie bij Louis Aubert. Al gauw werd haar woning in Parijs een ontmoetingsplaats voor musici, waaronder componisten zoals Jacques Ibert, André Jolivet, Arthur Honegger en Darius Milhaud. Met de jongere Elsa Barraine ontstond een hechte vriendschap. Haar werken uit deze periode worden veelal gekenmerkt door een neoklassieke lichtheid en speelsheid, maar zijn gepeperd met dissonanten samenklanken.

Na Parijs volgde een jaar in Wenen en een jaar in de V.S., waar ze nauw betrokken was bij het Composers Forum Laboratory in New York. In 1937 keerde Wertheim terug naar Amsterdam, waar haar muziek vooral gehoord werd op concerten van de Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek. Wertheim reageerde op de snel toenemende terreur van Nazi-Duitsland met Hymne, een muzikaal gebed voor ‘het witte licht van vrede’ op tekst van collega componist Emmy Frensel Wegener dat in maart 1940 zijn eerste uitvoering kreeg. Omdat Wertheim joods was, werd het in de oorlog verboden haar muziek uit te voeren. In haar kelder verborg ze onderduikers. In 1942 moest ze zelf onderduiken en schreef Miserere, Domine, miserere. Ze overleefde de oorlog maar overleed na een lang ziekbed aan kanker in 1948. Haar oeuvre van ruim negentig werken bevat voornamelijk liederen en kamermuziek. Zoals vele vooroorlogse Nederlandse componisten, raakte ze gauw in de vergetelheid. De laatste jaren is er een hernieuwde belangstelling voor haar muziek.

^

Ljubica Maric The Wondrous Milligram (1992)

In 1933 klonk een blaaskwintet van de Servische Ljubica Maric (1909-2003) in Amsterdam tijdens het elfde festival van de ISCM. De Telegraaf deed verslag: “Een verassing – Ljubica Maric. Men voelt dat wij in dit geval te maken hebben met een andersoortig talent dan degene die we tot dusver hebben leren kennen.” Datzelfde jaar meldde de Messager d’Alsace: “Ljubica Maric dirigeerde haar Muziek voor orkest met een krachtige innerlijke beleving. Een geniaal begaafde vrouw.” Zowel Stravinsky als Sjostakovitsj waren diep onder de indruk van haar muziek. In 1963 verklaarde Sjostakovitsj: “Zij spreekt uit de grond van haar hart en haar taal is helder en indrukwekkend.”

In Belgrado studeerde Maric compositie bij Josip Slavenski. Hierna ging ze naar Praag waar ze van 1929 tot 1937 compositieles kreeg van Josef Suk en Aloys Hába, en orkestdirectie van Nikolai Malko. Haar composities uit die tijd zijn beïnvloed door Schönberg en Hába. Terug in Joegoslavië doceerde ze aan de Muziekacademie van Belgrado. Na de Tweede Wereldoorlog deed ze jarenlang diepgaand onderzoek naar volksmuziek uit de Balkan en Byzantijnse kerkmuziek. Hieruit putte ze veel inspiratie voor grootschalige composities zoals Passacaglia en Octoïcha 1 voor orkest en Byzantine Concerto voor piano en orkest. Tijdens het communistische regime staakte ze haar compositielessen aan de Muziekacademie van Belgrado en bleef alleen nog muziektheorie doceren.

De laatste twintig jaar van haar leven wijdde Maric zich voornamelijk aan kamermuziek. The Wondrous Milligram uit 1992 toont haar zeer herkenbare stijl, die gekenmerkt wordt door een synthese van elementen uit de volksmuziek, het middeleeuwse byzantijnse muziekdenken en een modern klankidioom. Zelf zei ze: “Wij wende ons altijd tot datgene wat er in het verleden naar ons gevoel is ontstaan vanuit een bijzondere creatieve kracht, wat in staat is voort te leven en zich door de tijd heen uit te strekken als een ononderbroken, eeuwig nu. Zo bezien zijn heden en verleden niet elkanders tegenovergestelde – ze versterken elkaar wederzijds, ontwikkelen zich samen en groeien uit tot iets nieuws.” Hoewel gevierd in Joegoslavië – ze was lid van de Servische Academie van Kunsten en Wetenschappen – bleef ze internationaal onbekend.

^

Lili Boulanger D'un matin de Printemps (1918)

Lili Boulanger (1893-1918) stierf op de leeftijd van 25 aan darmtuberculose. Vanaf haar kleutertijd was ze al ziekelijk en een groot deel van haar korte leven bracht ze door gekluisterd aan het ziekbed. Ze kwam uit een zeer muzikale familie – zowel haar vader als grootvader hadden de Prix de Rome gewonnen en haar oudere zuster Nadia werd een wereldberoemd compositiedocent, met leerlingen als Jean Françaix, Aaron Copland, Walter Piston, Conrad Beck en Elliott Carter.

Lili kan met Mozart worden vergeleken. Als driejarig kind kon ze al noten lezen, als vijfjarige zong ze liederen van Fauré, met de componist zelf aan de piano. Als elfjarige componeerde ze haar eerste lied, met de veelzeggende titel La lettre de mort. Net als Mozart had ze een compositie volledig voor de geest voordat ze die op papier zette. Als eerste vrouw in de geschiedenis won ze de ‘Premier Grand Prix de Rome’ voor de cantate Faust et Hélène. Hierdoor kreeg ze een exclusief contract met uitgever Riccordi. De prijs hield in dat ze vier jaar ongestoord in Rome mocht componeren. Wegens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog moest ze na een jaar terug naar Parijs. Hoewel ze na de oorlog naar Rome terugging, werd haar verblijf nogmaals afgebroken, ditmaal door tuberculose. Ze kreeg te horen dat ze nog hoogstens twee jaar te leven had. Koortsachtig schreef ze nog twee grote koorwerken. De monumentale psalm Du fond de l’abîme is huiveringwekkend mooi. Ondanks vaak hevige pijnen weet ze nog begin 1918 het lichtvoetige D’un matin de printemps te voltooien, een werk dat ze bedoelde voor fluit en orkest. De met veel vaart geschreven D’un matin de printemps is zeer Frans van karakter en thematiek.

^

Sylvia Maessen           Dichters (tekst: Guido Gazelle) (2003):

Ik ga

Een rijmsnoer

De Vlaamsche tale is wonderzoet

Sylvia Maessen (Nederland, 1959) is actief als componist, arrangeur en musicus. Ze studeerde af als hoboïst aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, waar ze ook haar studie compositie lichte muziek met bijvak contrabas voltooide. Naast haar activiteiten als bassist in vele soorten ensembles, zowel klassieke als jazz, componeert en arrangeert ze voor zeer uiteenlopende groepen, waaronder de Hoofdstad Operette, het Nederlands Balletorkest, de Holland Wind Players, het Escher Ensemble, het klezmerkwartet Nigunim, het vrouwenjazzband Alice in Dixieland, diverse muziektheatergroepen voor kinderen en voor de Joop van de Ende musical Titanic.

De compositie Dichters is opgedragen aan het duo Eleonore Pameijer en Irene Maessen en is gecomponeerd in opdracht van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst.

^

Henriëtte Bosmans Een Lied voor Spanje (1951)

Meteen na de bevrijding in mei 1945 pakte Henriëtte Bosmans (1895-1952) het componeren weer op. Sinds de dood in 1935 van haar verloofde, de violist Francis Koene, had ze niets meer geschreven. Het lied Daar komen de Canadeezen genoot al snel ongekende populariteit. Dankzij een regeringsopdracht ontstond in 1947 de liederencyclus Terugblik. Voor deze cyclus gebruikte ze gedichten van Adriaan Roland Holst en J.W.F. Werumeus Buning. Het klankidioom van Terugblik is introvert en vol sombere, donkere kleuren.

Hoewel Bosmans al vóór de oorlog een indrukwekkend oeuvre op haar naam had staan met ondermeer tien orkestwerken en kamermuziek, ontwikkelde ze zich nu tot een liederencomponist bij uitstek. Vooral haar samenwerking met de Franse mezzosopraan Noëmie Perugia inspireerde Bosmans. In De Groene Amsterdammer moedigde Matthijs Vermeulen haar aan een opera te schrijven: “Onder de honderd componisten die er in Holland zijn, houd ik jou voor de beste om dat te kunnen”. Helaas stond maagkanker een opera niet meer toe.

Na een slopend ziekbed herstelde Bosmans tijdelijk, tegen alle verwachtingen in. In de zomer van 1951 kreeg ze nogmaals een regeringsopdracht en haar geloof in de muziek bloeide weer op: “zonder muziek is het leven onnodig, vind ik.” In augustus en september van 1951 ontstonden zes nieuwe liederen. Twee daarvan zijn op teksten van Werumeus Buning: Maria Lécina en Een lied voor Spanje. Net als het hartstochtelijke Maria Lécina, heeft ook Een lied voor Spanje de vorm van een ballade, met een kort refrein na elke strofe. Met het typerende ritme van de habanera verhaalt Een lied voor Spanje over de Spaanse burgeroorlog.

(Zie ook H. Metzelaar, ‘Zonder muziek is het leven onnodig’: Henriëtte Bosmans (1895-1952), een biografie [Zutphen: Walburg Pers 2002]).

^

Isidora Zebeljan          Sarabande

Isidora Zebeljan (Belgrado, 1967) studeerde aan het conservatorium in Belgrado bij Vlastimir Trajkovic. Tijdens haar studie behoorde ze tot een groep jonge componisten bekend als The Magnificent Seven, die op een onconventionele manier muziek presenteerde. Sinds 1993 doceert Zebeljan compositie aan het conservatorium in Belgrado. Zij heeft diverse prijzen gewonnen en geniet een groeiende bekendheid in het buitenland. Vorig jaar werd haar eerste opera, de éénakter Zora D., in Amsterdam in première gebracht door de Opera Studio Nederland, de Wiener Kammeroper en het Nieuw Ensemble. In het najaar 2003 werd deze opera twaalf keer in Wenen uitgevoerd. In 2003 kreeg ze een opdracht van de Genesis Foundation voor een kamermuziekwerk voor de opening van Bill Viola's tentoonstelling in de Londense National Gallery. Zebeljan schrijft veel voor theater en heeft zo’n dertig Joegoslavische theaterproducties op haar naam staan. Twee keer heeft ze de Sterija Award ontvangen, de hoogste jaarlijkse theaterprijs van Joegoslavië. Ook voor film heeft ze veel geschreven, bijvoorbeeld voor ‘The Time of the Gypsies’, ‘Arizona Dream’, ‘Underground’, ‘Queen Margot’ en ‘The Serpent’s Kiss’.

Isidora Zebeljan schrijft originele, frisse muziek vol uitdrukking. Sarabande uit 2002 kan ook worden uitgevoerd door viool, althobo en piano en werd geschreven voor Les mains sales van Jean Paul Sartre.

^

Eleonore Pameijer groeide op in Nieuw Guinea en Curaçao, waar ze haar eerste muzieklessen van haar moeder kreeg. In Nederland studeerde ze bij fluitist Emile Biessen en bij Koos Verheul aan het Conservatorium te Amsterdam, waar ze cum laude het solistendiploma behaalde. Vervolgens ging ze met een studiebeurs naar de V.S., waar ze bij Sue Ann Kahn studeerde en ook masterclasses bij Julius Baker, Samuel Baron en Marcel Moyse volgde. Terug in Europa studeerde ze verder bij Severino Gazzeloni in Siena en behaalde de aantekening Kamermuziek bij Abbie de Quant in Utrecht. In 1984 speelde ze het fluitconcert van Mercadente in het tv-programma ‘Jonge mensen op het podium’. In 1985 kwam haar eerste CD met sonates van Bach en zonen uit, die zich in een bijzondere populariteit mocht verheugen. In de pers werd ze geprezen vanwege haar "grote uitstraling, muzikale overtuigingskracht, prachtige toonvorming en rotsvaste techniek". Van 1985 tot 2000 was ze eerste fluitist van het ASKO, en later van het Schönberg Ensemble. Als solist trad ze op met vele symfonieorkesten en ensembles o.l.v. dirigenten als Philippe Entremont, Richard Dufallo, Oliver Knussen, Peter Eötvös, Ton Koopman, Kenneth Montgomery, Jaap van Zweden en Arturo Tamayo. Verschillende malen verleende ze solistische medewerking aan bijzondere producties in het Holland Festival o.a. in werken van Heinz Holliger, Theo Loevendie, Henry Brant, Mauricio Kagel en Karl Heinz Stockhausen. Ze gaf wereldpremières van vele nieuwe composities door o.a. Peter Schat, Guus Janssen, Joep Straesser, Jeff Hamburg, Paul Termos en Vanessa Lann. Naast haar solistische activiteiten speelt ze ook graag kamermuziek in o.a. het Leo Smit Ensemble en met harpiste Ernestine Stoop. Pameijer is medeoprichter en voorzitter van de Leo Smit Stichting. Haar vertolkingen zijn te horen op vele cd’s, o.a. voor Attacca, Globe, Composer's Voice, Philips, Olympia, Saguaro en Channel Classics.

^

Irene Maessen studeerde zang bij Cora Canne Meijer aan het Amsterdams Conservatorium en behaalde cum laude het diploma Uitvoerend Musicus. Ze volgde lessen bij Arleen Auger en was prijswinnaar op het Internationaal Elly Ameling Concours, het Cristina Deutekom Concours, en het Internationaal Vocalisten Concours in Den Bosch. Ook werd ze onderscheiden met de Zilveren Vriendenkrans van de Vrienden van het Concertgebouw. Inmiddels heeft Maessen een zeer breed liederenrepertoire opgebouwd. Haar affiniteit met het Franse impressionistische genre is opvallend en heeft tot bijzondere uitvoeringen geleid. Met de pianist Frans van Ruth heeft ze veel onbekende Nederlandse muziek uit de vergetelheid gehaald. Ze gaf liederenrecitals samen met Leo van Doeselaar en Wyneke Jordans, Rudolf Jansen, Marja Bon, Roger Braun en David Kuyken. Met Reinbert de Leeuw gaf ze de eerste Nederlandse uitvoering van Hindemiths Das Marienleben. Als operazangeres vertolkte Irene Maessen vele rollen, in het bijzonder in de opera's van Mozart. Maessen treedt op met de belangrijkste Nederlandse orkesten onder vooraanstaande dirigenten zoals Reinbert de Leeuw, Ed Spanjaard, Edo de Waart, Jan Willem de Vriend, Uwe Gronostay, Lucas Vis en David Porcelein. Als solist treedt ze op met veel ensembles en heeft ze medewerking verleend aan het Holland Festival, de KRO concertserie, de VARA Matinee, het Gergiev Festival, het Festival van Vlaanderen en de ROBECO zomerconcerten in het Amsterdams Concertgebouw. Tevens legt ze zich toe op hedendaagse muziek, heeft diverse nieuwe werken in première gebracht, veel radio opnamen gemaakt en meegewerkt aan diverse cd-producties.

^

Roger Braun studeerde piano bij Frédéric Meinders aan het Conservatorium in Maastricht en bij Jan Wijn aan het Amsterdams Conservatorium, waar hij cum laude zijn solistendiploma behaalde. Vervolgens studeerde hij liedbegeleiding en kamermuziek bij Rudolf Jansen en Willem Brons in Amsterdam en bij Konrad Richter in Stuttgart. In 1997 werd hem unaniem de Liedbegeleidersprijs toegekend in de prestigieuze ‘Wigmore Hall International Song Competition’ in Londen. Behalve als solist is Roger Braun een veelgevraagd liedbegeleider en werkte hij samen met o.a. Elly Ameling, Brigitte Fassbaender, Sarah Walker, Thomas Hampson, Robert Holl, Josef Protschka, Adrian Thompson en Maarten Koningsberger. Braun is officiële begeleider van het fameuze Internationaler ARD Musikwettbewerb in München en geeft masterclasses liedinterpretatie voor zang-pianoduo's in binnen- en buitenland. Van Braun verscheen in 1999 bij AC Classics een solo-cd met Schubertsonates. In 2002 maakte hij samen met Maarten Koningsberger twee registraties van Schuberts Winterreise: voor Tatlin Records een originele versie en voor Briljant Classics (Kruidvat) een gewaagde experimentele versie in het Nederlands. Daarvan werden in twee weken tijd maar liefst 20.000 exemplaren verkocht. Roger Braun is docent aan de Musikhochschule in Keulen en gastdocent aan het Rotterdams Conservatorium.

Programmatoelichting: © Helen Metzelaar

            <